We komen bijeen op café zoals ze in Antwerpen zeggen. Vastelaovendj heeft onmiskenbaar iets ranzigs. Niet zo erg als de zweinerij in Aalst, maar toch. Een bruine soep waar de wereld langzaam in verzuipt. De troep rukt elke dag op, kruipt overal in. Omgeven door een muffe walm van pils en groene zeep. En bierscheten. Kristus, degene die het rookverbod bedacht heeft is carnavalsdinsdagsmorgens nog nooit in een kroeg geweest.
Vastelaovesdinsdig zit er verder maar een ding op: veel spelen. De cadans van de dieke tróm houdt ons aan het lopen. Ze loopt in onze plaats, links-rechts-links-rechts…linkerbein rechterbein…pas gewasse zeker…Gelaen waggelt… wij waggelen ook. Blijven bewegen, blijven drinken, geen concessies doen.
Doorspelen, blijven doorspelen. Het gezamenlijke diner sla ik over. Het gevaar op inkakken is te groot. De tijd die ik heb benut ik maximaal; leg Ladyface alvast in de kroeg waar we na het eten naartoe gaan. Drink er een paar met kastelein Pelle. Toffe gast, snapt het. Snapt mij. Ik ga toch snel even naar huis, schrok wat vitaminerijks naar binnen en twintig minuten later sta ik er weer. Doorgaan.
Aftreden van de jeugdprins. Trillende mondhoeken. Doorspelen. Jeugdadjudant verbijt zijn tranen niet meer. Hij huilt niet. Hij weent, hartverscheurend. Een vrouw biedt mij een kleenex aan. Hoef ‘m niet. Nog niet. De jeugdraad breekt. Opvallend: alleen de jongens huilen als kleine kinderen. Zijn ze natuurlijk ook. Is er iets ergers dan een kind dat huilt? Ik omhels Ladyface stevig, als een oude vriend en ook ik breek. Om thuis eens te proberen: wenen en sousafoon spelen tegelijk. Geef toch maar die kleenex mevrouw. Inderdaad, sterk spul, die fishermansfriend.
Laatste half uur breekt aan. Ergens gelezen: Vastelaovendj is nemen en geven. Ik heb genomen, nu geef ik. Ik smijt de noten de zaal in. Hoge druk, zes atmosfeer, 120 db, 28 kilo, kwarten, halven, zestienden, alles moet weg.
Ik klim in Ladyface, vergroei met haar buizenframe. Ik blaas mijn longen op, twee keer zes liter lucht per maat. Mijn hart tromt in mijn oren, tegen de maat in. Boeien. Doorspelen. Daar is het, mijn ultieme nummer: Sjingeleboem. Met voor het laatste couplet het ‘bruggetje’ waar je ‘Allemaol!’ zou kunnen roepen. Of toeteren, zoals ik. Daar komt het! De Vastelaovendj in één oerkreet. ‘Toetoetoetoetoetoeoeoe!’. Alsof een olifant met zijn dikke reet een vol kwartier op alle toetsen van een kerkorgel gaat zitten. Ladyface spat bijna uit elkaar. De ventielen ketsen tegen het plafond, de pompen kletteren op de grond. Als ik mijn ogen open dampt het koper. De mensen stromen uit de zaal.
Ik sjok als een kreupele naar het plein waar de laatste waever wordt gespeeld. Fantastisch afsluitnummer. Zit alles in. Langzame intro. Traant, traag als Limoncello. Iedereen op de knieën. Bruggetje: pom-po-dompompom…alles springt recht. Deint. Host. Geeft. Merci mensen.
Duik de kroeg in, het volk geeft er nog een klets tegen. Maar de Vastelaovendj glipt weg tussen mijn vingers. Ik geef niet toe. Miljaardeju nee. Boswandeling. Pils. Wodka-redbull. Bacardi-cola. Hier met die zäöp. Roger kraakt en zwicht. Martin gaat nog naar de Prins, Koos is krank heives. Moet ik het dan allemaal alleen doen?
De conculega’s van de Baerekepel zwalken nog binnen. Ik trek Ladyface onder het biljart uit. Ze sliep al. Niks mee te maken, nog een keertje schat. El Condor Pasa. Net als de Condor vliegen we hoog boven de Vastelaovendj. Mann sagt es hat magische Kräfte.
Ik ben hagelevol, krijg het niet meer gezegd. Laat staan uitgelegd. Mijn rug is definately nor den boem, zoals ze in Antwerpen zeggen. Antwerpen. Dat is morgen.
Pelle is bang voor politiecontrole. Daar moeten ze in Belsj toch echt wel om lachen. Sluitingstijden zijn een misdaad tegen de menselijkheid.
Ik word wakker, kan nauwelijks bewegen. Kruip op handen en voeten mijn bed uit. Mijn gezicht is ontploft, mijn hoofd is ermee bezig. Heeft iemand mijn mond gezien? Het is er een waar een paar tanden in staan. Kristus wat een kop. Een Michelinmannetje van twee lippen. Zoeloe.
Het is Aswoensdag. Miljaar.