Ik ben al een hele tijd bezig met een bijzonder project. In het kort: ik ontdekte een paar jaar geleden via een vergeeld bidprentje, dat ik een Duitse voorvader heb die in 1914 is gesneuveld. Heinrich Ohlenforst heette de man en hij was een achterneef van mijn overgrootvader. De oorlog eindigde voor hem dus al na amper twee maanden. Voorgoed.
Met alleen een bidprentje als basis kon ik de weg van de grens naar zijn graf reconstrueren en ik besloot zijn tocht exact honderd jaar later over te doen en er onderweg een documentaire van te maken. Op 4 augustus 1914 trok hij om negen uur ‘s morgens bij het drielandenpunt België binnen en dat ga ik morgen dus ook doen. Zij het met aanmerkelijk betere bedoelingen.
Ik ben alles bij elkaar zeven weken weg en vrijdag was het afscheid nemen geblazen van mijn zoontje. Ik kan hem tussendoor nog wel een keer zien, maar zeven fokking weken nauwelijks mijn kleine vriend vastpakken is toch wel lang. Vrijdag waren we voor die gelegenheid ergens wat gaan eten. Er was een speeltuin, er waren frietjes, er waren andere kinderen om ‘op hun smoel te kloppen’, dus hij vond het geweldig. Toen ik zijn mama en hem bij hun thuis afzette, moest ik bij mij nog wat halen wat ik eerder die avond vergeten was. Zij beloofde hem nog even wakker te houden opdat ik weg kon met een stevige knuffel. Maar zoals die dingen gaan, ik moest dit nog, ik moest dat nog, het ging allemaal niet zoals ik het wilde en met een bezweet voorhoofd parkeerde ik pas een uur later zachtjes vloekend de auto bij hun voor de deur.
Mijn venteke was eerst op de bank in slaap gevallen en nu stopte zijn mama hem net onder. Eigen schuld treuzelaar, schiet dan ook eens op.
Ik ging op de rand van het bed zitten en streek een lok uit zijn gezicht. Ik kuste hem op zijn voorhoofd en een oog ging traag open. ‘Papa wil je nog een kusje geven’, zei zijn mama. Ik vond het wel een fotomomentje, dus ik had niet gezien dat hij zijn lippen tuitte toen ik aan mijn telefoon zat te prutsen. Kun je dan helemaal niks, ezel?
Ik kuste, hij kuste, zij klikte. We liepen naar beneden en ik vroeg een brok wegslikkend aan haar of ze nog even naar mijn backpack-rugzak kon kijken. Die had ik van haar geleend en ik had ruzie met een of andere gesp. Zo stond ik met dertig kilo op mijn rug op de stoep terwijl een vrouw mijn riemen recht trok. Als een bliksemschicht schoot het door mij heen. Het was 1 augustus. Precies honderd jaar geleden mobiliseerde half Europa zijn legers. Hoeveel mannen zouden nu, this very moment een eeuw eerder, ook op de stoep gestaan hebben met een rugzak van dertig kilo op hun nek, terwijl een vrouw aan de hengsels prutste? En in hoeveel huizen hebben kinderen met getuite lippen afscheid genomen van hun vader, ‘die een tocht ging maken’, of wat ze hen ook verteld hebben. Miljoenen. Een deel van de papa’s zou nooit zou terugkeren, een ander deel moest zich misvormd en verhakkeld door wat hen restte van het leven zien te slaan.
Dat staat mij gelukkig niet te wachten. Al is er een kans dat ik ergens in de Ardennen van de weg word gereden door een zatlap, maar die is zelfs theoretisch verwaarloosbaar klein.
Gisteren had een interview op de radio en ik vertelde er het verhaal over het afscheidnemen ‘van mijn zoontje’. Zijn mama appte me toen het afgelopen was. Mijn makkertje vroeg zich af wat een ‘zoontje’ was en of hij daarmee bedoeld werd. ‘Ik ben een zootje’, had hij nog trots gemeld.
En dat laat ik zeven weken achter, ik lijk wel niet goed snik.
Dit verhaal speelt in 2014 en is niet opgenomen in mijn onlangs uitgegeven boek ‘Baby C’. Het geeft wel een indruk van wat je kunt verwachten. Meer info op deze site, of hier.