De Parijse metro rammelde station ‘Colonel Fabien’ binnen. Geen populair station zo te zien. Op het perron zat maar één man, een clochard. Colonel Fabien zelf? Niet helemaal onmogelijk trouwens want zijn voeten waren geamputeerd, dus het zou best een oorlogsinvalide kunnen zijn.
Hij sleepte zich zittend de metro in. Tergend langzaam, zodat de deuren niet dicht konden en de metro niet vertrok. Misschien raakte hij ooit wel op die manier zijn voeten kwijt, wie zal het zeggen.
Half in, half uit de metro nam zijn litanie een aanvang: ‘s’il vous plaît massieueur, s’il vous plaît madaaam’, gevolgd door iets totaal onverstaanbaars. Dat deed er ook niet toe, de strekking was duidelijk. Nasaal, slepend als hijzelf en met een ijzeren ritme dat al snel werd overgenomen door de candans van de wielen, herhaalde hij de tekst honderd keer.
‘S’il vous plaît masseueur, s’il vous plaît madaaam’, het kwam traag door het middenpad op mij af. Dreigend, als een onweer op een benauwde zomeravond. Links duwde hij een metalen kommetje voor zich uit, waarin twee koperen munten angstig rinkelden. Als waren ze bang om gezelschap te krijgen. Met zijn rechterhand zette hij zich af op een teenslipper, met een groezelig blauwe vlinder op het punt waar normaal de tenen omheen zitten.
Hij keek niemand in het gezicht, drong nergens aan, leek volkomen in beslag genomen door zijn eentonige tekst. Voor hem spleet de coupé open als de Rode Zee voor Mozes. Achter hem sloot de massa weer. Net als de Egyptenaren die Mozes achtervolgden, werden wij reizigers verzwolgen. Maar nu door onszelf.
Ik stapte uit en zag opstappende forenzen snel een andere coupé invluchten toen ze ‘S’il vous plaît’ bezig zagen. Zijn klaagzang klonk nog na toen de deuren al gesloten waren en verdween samen met de metro in de donkere tunnel.
Buiten gekomen stond er weer een clochard. Deze zong een liedje, voor niemand in het bijzonder. Misschien zong hij het wel gewoon voor zichzelf. Ook hij was in elk geval niet te verstaan. Door het ontbreken van een gebit of door het enorme stuk in zijn kloten. Waarschijnlijk een gevaarlijke combinatie van beide. Gedeeltelijke onverstaanbaarheid hoort tot de gedragscode van clochards. Hij kreeg me in de gaten en strompelde op me af. Gewatteerd in een walm van alcohol vroeg hij me om een sigaret.
Omdat dronkaards de meest aandoenlijke van alle hulpbehoevenden zijn, peuterde ik er twee uit mijn pakje. Ik zei hem, dat als hij ooit miljonair zou worden, hij mij er ook twee moest teruggeven. Hij gaf ze echter meteen terug, rechtte zijn rug en sprak zonder dubbele tong, met het vuur in zijn ogen dat hem vóór zijn clochardschap gekenmerkt moet hebben:
‘Ik wil geen miljonair worden. Ik heb alles al’.
Weer ein sjoeën verhaol, sjapoo!
Mercikes Jac!