Ik ben voor mijn project nu al maanden op pad in Duitsland, Nederand en België. Pas nu ik aan het slow-reizen ben, krijg ik de kans om de verschillen te laten bezinken. Let wel, verschillen in een straal van nog geen honderd kilometer.
Het verschil in bouwstijlen valt het meest op. Duitsland is aangeharkt als het grindpad van een procuratiehouder met smetvrees, Nederland is ondergedompeld in een overspannen vorm van gezelligheid en in België heerst een op hol geslagen variant van de chaos.
Ik neig ernaar verschillen verklaren door juist het bestaan van zoiets onwrikbaars als regels. Ik ben een mensenmens en en mensen zijn overal hetzelfde, alleen de regels verschillen. Dat maakt hen misschien tot andere mensen maar iedereen wordt in zijn blote kont geboren. Zonder bouwvoorschriften.
Over de bouwvoorschriften in België kan ik kort zijn. Die zijn vrijwel onbestaande. In de piratenstaat Somalië zijn er waarschijnlijk meer vergunningen nodig voor het plaatsen van een geroofde container, dan in België voor een flatgebouw van 20 verdiepen. Hooguit komt er een ambtenaar met een lang gezicht even vluchtig kijken naar de veiligheid. Maar die ambtenaar heeft waarschijnlijk verloren met kaarten. Met zes regeringen en zeven parlementen hebben de ambtenaren daar tijd genoeg voor namelijk. Na het wipschieten en vogelenpik, natuurlijk.
Door het ontbreken van ook maar een zweem van regulering, lijkt het alsof België helemaal is volgebouwd. En dat is ook zo. Met name langs de ‘nationales’ (rijkswegen) zijn de dorpen uitgerekt als een oude onderbroek.
Dat komt omdat bouwlustigen op leven en dood vechten voor een stuk bouwgrond. Om het even waar, als het maar langs ‘een grote baan’ is. De voorouderlijke boerderij wordt steen voor steen afgebroken en weer opgebouwd in een stijl die in de beschaafde wereld alom gevreesd wordt: de fermettestijl. Dat is een soort nep-boerderij waar Walt Disney zich voor zou schamen, verfraaid met arduinen dorpels die nooit waren, uitgerust met aluminium kozijnen die nooit horen en versierd met rustieke landbouwwerktuigen die nooit mogen.
Elke generatie trekt naar de volgende, nieuwe, nieuwste rand van het dorp. Go West, young man! Op hun eigen stukje grond, ‘Daar kunt ge uwe plan trekken’. Langs ’s heren wegen breekt er inmiddels een wansmakelijke fermettenepidemie uit. Preventief ruimen is wat overdreven, maar inenten kan dat niet?
En het is nog niet alles. Zodra de Belg namelijk ‘nen eigendom’ heeft weten te bemachtigen neemt het Grote Bouwen een aanvang. Met alles wat men aan rijdend materieel kan charteren, trekt men naar de dichtstbijzijnde brico. Doe-het-zelf is een understatement. De verherverbouwers laten zich voor een burgermansfortuin prullaria in de handen stoppen waar ze niet mee kunnen werken. Wat bijvoorbeeld aan te vangen met isolatiewerend (ik verzin het niet) materiaal?
De baksteen in de maag van de Belg begint pas goed door te wegen als ‘de woonst’ eenmaal staat. Er moet worden aangebouwd en rap! Veranda’s, serres, garages, en een eigenaardige verschijning in de geschiedenis van de architectuur: het ‘kot’. Dat is een mix van schuurtje, tuinhuisje, werkplaatsje en rommelhok. Al zijn er ook specialismen, want er zijn duivenkoten, werkkoten, gewone koten… enfin, als het maar koten zijn.
Het lijkt er stilaan op dat de inwoners van Wuustwezel of Lanaken op die manier hun achtertuin willen doortrekken en volbouwen, tot die de volgebouwde achtertuin van de burgers van Charleroi of Mons raakt.
Dat zal de hoofdreden blijken waarom België nooit gesplitst wordt. Radicale nationalisten ontnemen de Belg namelijk op die manier zijn droom: een rijk van koten waar de zon nooit ondergaat. Waarschijnlijk omdat er altijd wel een kot in de weg staat…