Overal waar ik kom, ben ik exact een eeuw later als de inmiddels wel bekende Heinrich Ohlenforst. Dat betekent deze eerste week van augustus dat ik een viertal herdenkingen bijwoonde in het kader van de gruweldaden die het Duitse leger begin augustus 1914 aanrichtte in de omgeving van Luik. De geschiedenis is niet mals voor me.
Ik begon een paar maanden geleden vrij onbevangen aan de voorbereidingen van de tocht, maar gaandeweg kroop ik steeds meer in de huid van mijn verre voorouder. Nu stond ik in het kleine dorp Berneau en ik begon zenuwachtig te worden. Ik behoorde immers tot ‘de verkeerde kant’, was onderdeel van de reden dat het hele dorp zich rond het oorlogsmonument verzamelde. Ik twijfelde zeer zwaar of ik iemand zou aanspreken om te interviewen. Ik maak namelijk tegelijkertijd een roadmovie van mijn belevenissen en daar horen interviews bij. Misschien dat ik daarom onderweg zoveel plaatjes schoot. Mijn onderbewustzijn dat tegenspartelde? Om tijd zodanig tijd te rekken dat ik te laat zou komen en ‘helaashelaas’ alleen maar wat shotjes van bloemenkransen bij een verweerd standbeeld kon pakken? Freud haalde mij echter in en het leek of ze op mij stonden te wachten.
De fanfare blies met overtuiging. Het was geen grote fanfare, wel een dikke fanfare. Er stapten een paar mannen mee die zelf de Eerste Wereldoorlog overleefd zouden kunnen hebben. Toch dacht ik er een vleugje ‘ons hebben die kutmoffen er niet onder gekregen’ in te horen.
Ik hield mijn camera hoog boven het publiek en murmelde wat in mijn knopmicrofoontje. Je zag de dorpelingen kijken ‘dat is vast iemand van de tv’. Respect alom en iedereen ging beleefd aan de kant. Ik werd nog zenuwachtiger. Zo meteen moest deze blaaskaak hen gaan vertellen dat hij de indirecte oorzaak van alle ellende was. Een oudere dame naast me gaf me een ‘red poppy’, hét symbool van de Eerste Wereldoorlog. Van ‘de goeien’ dan wel. Mijn benen voelden als lood, dit ging vast fout aflopen.
Toespraak van de burgemeester. ‘Barbarij’, ‘teutoonse horden’, ‘meedogenloos’, ‘weerloze slachtoffers’.. elk woord trof me als een zweepslag. Het regiment van mijn voorvader had stevig huisgehouden in de nacht van 5 op 6 augustus 1914, en achttien burgers omwille van vermeende verzetsdaden gefusilleerd. De jongste twee waren 12 en 14 jaar.. Mijn vriendin heeft een zoon van die leeftijd. Ik zag hem daar al staan, in een koele augustusnacht, tegenover een rij geweerlopen. Mijn ex had me die ochtend nog gemaild over mijn zoontje. Dat ze huiverde bij de gedachte dat je als ouder machteloos bent, dat je niks kunt doen om je kind te beschermen tegen oorlogsgeweld. En ik stond op een plek waar precies honderd jaar geleden ouders hun kinderen daadwerkelijk niet hadden kunnen beschermen.
Onder de klanken van een treurmars legden de kinderen van de basisschool een kleine bosjes bloemen met een bal erin. Een bal met rode stippen. Ik slikte een brok weg en wilde het liefst ergens stil in een hoekje gaan janken.
De burgemeester besloot zijn toespraak met de woorden dat dit alles gelukkig tot het verleden behoorde dankzij de Europese Unie, en hij heette de kleine afvaardiging van de Duitse zustergemeente welkom op deze bijzondere dag. De fanfare zette ‘Alle menschen werden Brüder’ in en het leek zelfs of de zon wat briljanter tussen het bladerdak van de oude eiken rond het monument scheen.
In het parochiezaaltje smoorde de muziek in een koel streekbier. Ik trok de stoute schoenen aan, stapte op de burgemeester af en vertelde hem eerlijk het doel van mijn komst. ‘Mais monsieur’, waarom ik dat niet eerder had gemaild of zo! Dan had ik een krans mogen leggen, of een kort woordje mogen spreken. Hij trok me mee naar de toog, liet een stevige pint aanrukken en wenkte de dorpshistorica bij zich. Zij gaf me een boek. En wat foto’s. En een stapeltje drankbonnen. En een heel leuk interview voor de camera.
Op de terugweg naar mijn B&B heb ik op een transformatorkast een potje zitten huilen. Zoveel oprechte vriendelijkheid. Maar ik kreeg het beeld niet uit mijn kop van het jongetje dat dapper meestapte in de fanfare, met een veel te grote bugel. Misschien stapte de knaap die ze in 1914 overhoop geschoten hebben ook wel mee in de fanfare.
Met een veel te grote bugel.