Waar werd ik mee wakker? Werd ik wel wakker? Volgens mij wel. Een moes van klanken. Moeremoos. Meestal komen muziekherinneringen een paar dagen later opborrelen. Dus ik zit nog tot beloken Pasen met Oh mien lepke in mijn kop. En bedankt.
Wat weet ik feitelijk nog van gisteren? Dat ik sousafoon speel met mijn ogen dicht. Ik en mijn soes. Mijn Ladyface. Zo heeft de fabrikant haar althans in 1957 gedoopt. Oude messing, 28 kilo schoon aan de haak en in de onderste octaven bezorgt ze me sterretjes. Sterretjes? Vuurwerk! Groene blokken. Grijze cirkels, verkleed als tandwiel. Of als het behang in de gang bij oma vroeger. Ik draag de muziek, Ladyface draagt mij, de wereld kan naar de kloten lopen. Als ik mijn ogen open, kom ik uit een soort trance, bekijk de omstanders alsof ik uit een diepe droom ontwaak. De schone slaper, maar dan in een sousafoon. Geit ’t nog jóng? Alles geit. Geit neet besjteit neet.
Gisteren was Spielerei. Dat is maar om te lachen, zeggen ze in Antwerpen. Vandaag begint het echte werk. Te beginnen met de optocht. Laat ik mij voorzichtig uitdrukken: ik vind daar geen ruk aan. Dat geldt overigens voor alle optochten ter wereld. Niet om naar te kijken en al zeker niet om zelf in mee te lopen. Onderweg moet Ladyface nog drie keer pissen ook. Zul je net zien.
In de zaal aangekomen vliegen we er maar meteen vol in. Ladyface staat mij toe haar te tongzoenen. Dan doemt er in mijn ooghoek een meisje op. Een meisje met een beperking, in een rolstoel. Wij dansen. Ladyface, het meisje en ik. Ik kan niet dansen, want ik heb een sousafoon rond mij gedraaid. Zij kan niet dansen want ze zit in een rolstoel. Toch is er op dat moment niemand in de zaal die meer verbonden is dan wij drieën: het meisje, Ladyface en ik. Haar vader zegt even later dat ze zelden laat blijken of ze iets leuk vindt. Maar ik weet wel beter. Haar ogen spreken, ze vertellen. Het verhaal van de Vastlaovendj.
Een van onze trompettisten is our man from Paris. Daar woont hij samen met een Parisiënne en zijn versleten rug. Het vastelaovendj vierend volk haalt samen met hem adem als hij naar de contra-do wankelt. Wij vallen in een driest tempo in, en de kroeg ontploft bijna. Een ontlading alsof het seks is. Het is seks trouwens. Niemand zeggen.
Our man from Paris piept met speels gemak het hele laatste refrein van Life is Life in een hoog octaaf. When we all give the power/We all give the best/Every minute of an hour/Don’t think about the rest/And you all get the power/You all get the best
When everyone gets everything/And every song everybody sings. Vertalen en je hebt een perfecte Vastelaovessjlager.
Onze trompetteur wist het zweet onder zijn hoedje en ik maak een buiging. Dan begint hij een verhaal dat hij de verkeerde pillen op zijn rug gesmeerd heeft. Of het foute zalfje thuis vergeten is. Good jóng. Als je maar blijft Träöte. En mijn makker blijft; old soldiers never die.
Tien uur, gedaan met spelen. We staan in ’t Gengske, dat ligt in de driehoek zaaltje, café en wc’s. Een soort bermuda-driehoek, want vroeg of laat verdwijnt alles en iedereen hier. In een mum verdwijnen er dan ook drie volle dienbladen van de radar. Ik wil nog een rondje jagermeester laten verdwijnen, maar de meesten bedanken. Ik raak het gemakkelijk kwijt in de bermuda-driehoek. Altijd wel een of andere zondagszuiper met meer dorst dan goed voor hem is, die naar de wc’s hinkt.
We sjokken ein sjtasie verder. Pelle draait lekkere muziek. WW-band, een eeuwigheid geleden. Wat nog meer? O ja, dat ene langzame liedje van David: Lever drie daag lang same den ein ieëwigheid allein. Als een inktvlek dijt het gesjoenkel uit over de kroeg. Alsof ze één voor één opeens niet meer zelfstandig kunnen staan. Overmand door drank en mooie akkoorden.
Overmeesterd door vastelaoveszunjig.